21

 

 

 

 

De volgende levendige herinnering was die aan een wandeling met Nan. Tijdens die voortdurende wisseling van pleegouders werd ze een tijdlang bijgestaan door twee mensen. Ze zag ze niet vaak, maar ze vormden een rode draad tussen de diverse tantes en ooms. De ene was juffrouw Thorne, de maatschappelijk werkster, die Grace inmiddels als een soort vriendin was gaan beschouwen. Zo niet als een vriendin, dan toch op z’n minst als een bondgenoot. Ze had tenslotte geprobeerd om Lesley en Dave over te halen haar te houden. De andere was een oudere vrouw die Nan heette. Grace nam aan dat de vrouw haar grootmoeder was, al kon ze zich niet herinneren dat haar dat ooit was verteld. Maar eigenlijk werd haar heel weinig verteld. Het plakboek dat was bedoeld om haar te helpen, werkte alleen maar verwarrend.

De dag die haar het duidelijkst was bijgebleven, was die waarop juffrouw Thorne haar voor het eerst naar Nan had gebracht. De autorit daarheen. De pleegouders woonden allemaal in de stad, en dit tochtje naar buiten was voor Grace een avontuur. Ze zat vlak achter de bestuurder en door het raampje ving ze af en toe een glimp op van de zee. De stad waar ze woonde lag aan de kust, maar daar ging de zee schuil achter de schoorstenen van een elektriciteitscentrale en kranen.

Ze reden over een weg die net een tunnel leek, overkapt door boomtakken met rode en bruine bladeren, en toen over een spoor een veld op. Op het veld stonden drie uitgebrande auto’s en een broodmagere gevlekte pony. Gestut op een berg stenen in een van de hoeken stond een roestige caravan. De deur van de caravan werd geopend door een dikke oude vrouw.

‘Ik ben bang dat ze een beetje excentriek is,’ fluisterde de maatschappelijk werkster alsof ze het tegen een volwassene had. Grace was pas acht, maar ze wist wat het woord betekende. Hardop zei juffrouw Thorne: ‘Kom mee, Grace. Dit is Nan.’

Door de open deur zag Grace, die een aangeboren afschuw van rommel had, zwarte vuilniszakken staan, tot de rand toe volgepropt met kleren en kranten. Op het kooktoestel stond een kat, de caravan rook naar kattenpis en oud kattenvoer.

‘Zal ik een poosje bij jullie blijven?’ vroeg de maatschappelijk werkster. Grace knikte, al had ze liever gehad dat ze geen van beiden waren gebleven.

Tegen de tijd dat ze vertrokken voor hun wandeling, was de maatschappelijk werkster al weg. Het was herfst. Over de rivier hingen trossen paarse vlierbessen. De tak boog door onder het gewicht. Ze herinnerde zich grote rozenbottels, de kleur van vers bloed, en kleine haagdoornbesjes die donkerder rood waren, sommige verschrompeld en bijna zwart. Ook waren er bramen. Nan at daarvan en bood Grace een handje aan, maar ze hoefde ze niet. Ze had even daarvoor een witte made over een overrijpe braam zien kruipen. Er was een wilgenroosje bedekt met piekerige witte pluizen, distels en dode schermbloemen. De schermbloemen waren een stuk langer dan Grace. De stengels waren bruin en geribbeld. Ze rekte zich uit en brak er een af. Hij was hol en makkelijk door te breken. Boven aan de stengel zaten takjes, net de baleinen van een paraplu, en toen ze er een doorbrak vlogen de harde zaden alle kanten op.

Toen zag ze boven in een boom een rode eekhoorn. Nan had haar niet op het diertje attent gemaakt, ze had het zelf ontdekt. Ze wist dat het een eekhoorn was omdat ze er plaatjes van had gezien in boeken, maar dit was het meest opwindende wat ze ooit had meegemaakt. Niet omdat het diertje zo schattig of donzig was, maar vanwege de manier waarop het zich gedroeg, zijn behendigheid. Toen haar oog erop viel, zat hij aan een hazelnoot te knabbelen die hij tussen zijn voorpootjes hield. Toen sprong hij van tak naar tak, een enorme sprong naar de overkant van de rivier. Hij schatte de afstand perfect in. Voor een eekhoorn was het kennelijk oké om alles goed te doen. Voor Grace, die moest doen alsof ze dom was om door de andere kinderen op school geaccepteerd te worden, was dit een openbaring.

Jaren later kon Grace zich de rode eekhoorn nog steeds voor de geest halen, zo duidelijk alsof ze naar een foto keek. Het diertje had grote ogen, snorharen en zijn staart was bijna zwart. Ze zag hoe het een noot in de rivier liet vallen, de uitwaaierende rimpelingen in het water. Ook wist ze heel zeker dat ze die dag geen otters hadden gezien, al was die rivier waarschijnlijk heel geschikt geweest voor otters.

Nan sprak tijdens de wandeling niet tegen Grace, al liep ze wel steeds in zichzelf te praten. Eerst probeerde Grace nog beleefd te zijn.

‘Wat zegt u?’ zei ze als Nan iets mompelde. Dan keek Nan haar dreigend aan, maar ze antwoordde niet.

Grace was blij met die reactie. Ze had haar buik vol van mensen die haar vroegen hoe het met haar ging en haar dan bleven aanstaren tot ze antwoord had gegeven. Ze keek veel liever naar de eekhoorn en de beekforellen in de rivier.

‘Heb je je geamuseerd?’ vroeg de maatschappelijk werkster in de auto op weg naar huis.

‘Ja, het was erg leuk.’ Dat zei ze niet alleen maar uit beleefdheid; ze had echt genoten van de wandeling. Toen voegde ze eraan toe: ‘Maar ik heb niks verstaan van wat Nan zei.’

‘O,’ zei de maatschappelijk werkster. Grace besefte dat ze niet naar haar luisterde. Juffrouw Thorne stelde vaak vragen zonder naar het antwoord te luisteren.

De volgende bezoekjes aan Nan volgden allemaal hetzelfde patroon: de maatschappelijk werkster zette haar af en kwam haar later weer ophalen. Grace had haar een keer gevraagd waar ze dan heen ging; er was te weinig tijd om naar de stad terug te gaan. Ze zei dat ze dan een andere cliënt bezocht.

‘Een pleegkind?’ vroeg Grace weemoedig. Ze zou dolgraag ergens buiten worden geplaatst.

‘Nee. Iemand die erover nadenkt om misschien een pleegkind te nemen.’

Grace had graag gevraagd of die persoon misschien haar als pleegkind zou willen opnemen, maar dat zou niet aardig zijn geweest jegens haar huidige tante en oom, die erg hun best deden.

Weer of geen weer, Grace ging altijd wandelen. Ze vond het vreselijk om de hele middag in die stinkende caravan te moeten zitten. Vaak ging ze er in haar eentje op uit. Zelfs als Nan meeging, communiceerden de oude vrouw en het kind nog steeds bitter weinig. Grace vond dat prettig.

In de loop der tijd groeide bij Grace de overtuiging dat Nan de moeder van haar vader was. Ze kon zich niets over haar vader herinneren. In het plakboek dat de maatschappelijk werkster voor haar had samengesteld, zat een foto waaronder ‘papa’ stond, maar die zei haar niets. Er waren geen foto’s van haar moeder en vader samen of van hen drieën als een gezin. De foto van haar vader liet een lange, magere man zien die voor een bakstenen huis stond met een met leien bedekt puntdak. Er was een gesloten veranda met planten voor de ramen. Dit was beslist niet het huis waarin ze met haar moeder had gewoond, waar haar moeder was gestorven. Ze kon zich dat nog heel goed herinneren: strak en nieuw zoals de meeste huizen van haar diverse pleegouders.

Grace vroeg haar maatschappelijk werkster nooit naar de foto, of naar haar vader, zelfs niet om te weten te komen of hij nog leefde. Ze wist bij voorbaat dat ze een ontwijkend antwoord zou krijgen. Juffrouw Thorne leek altijd te schrikken als haar om informatie werd gevraagd. Ze was altijd bereid om over gevoelens te praten, en daar zelfs diep op in te gaan, maar voor feiten schrok ze altijd terug. Misschien was dat de reden dat Grace juist zo dol op feiten was.

Ze was tot de conclusie gekomen dat de man op het kiekje familie was van Nan omdat de tuin naast het halfvrijstaande huis op de foto zo’n puinhoop was. Het onkruid reikte tot aan zijn middel en voor de tuinmuur lag een grote berg zwarte vuilniszakken vol met afval. Vanwege die zwarte vuilniszakken had Grace de eerste link gelegd tussen haar vader en Nan. Dat en de houding van de man, de dreigende blik waarmee hij in de camera staarde.

Nan keek iedereen dreigend aan, zelfs als ze geen reden had om nijdig te zijn.

Op een dag zaten ze in de zon op de treetjes voor de caravan te wachten op de auto van de maatschappelijk werkster om haar naar huis te brengen. Grace had een fijne dag gehad. Ze had voor het eerst een ijsvogel gezien en ze had zijn nest ontdekt in een holte in de oever van de rivier. In het bos had ze grasklokjes gezien. Ze was inmiddels wat ouder en zat in de hoogste klas van de lagere school. Opeens vroeg ze: ‘Waar is mijn vader?’

De vraag was spontaan in haar opgekomen. Ze voelde zich volkomen op haar gemak terwijl ze daar in het zonnetje zat, voldaan en ontspannen na de wandeling, en toen de vraag in haar opkwam, had ze die impulsief geuit, geheel tegen haar gewoonte in zonder nadenken. Maar toen drong de reikwijdte opeens tot haar door. Ze keek nauwlettend naar Nans gezicht. Nan mompelde meestal omdat ze geen tanden meer had, maar met enige moeite kon Grace meestal wel wijs worden uit wat ze zei. Maar vandaag kwam er geen woord over Nans lippen.

‘Dat weet u wel, hè?’ Het was niets voor Grace om zo aan te dringen. Ze wachtte. Er rolde een traan uit Nans oog door de rimpel tussen haar wang en haar neus, tot op haar stoppelige bovenlip, maar Grace weigerde het op te geven.

‘Nou?’ vroeg ze dwingerig.

Toen hoorden ze de auto van de maatschappelijk werkster hotsend over het veld aankomen. De zon stond laag en scheen precies in Grace’ gezicht, zodat ze de auto niet kon zien, alleen maar een wazige vorm, tot hij voor de caravan stopte. Nan veegde met de zoom van haar schort over haar ogen.

Op weg naar huis vroeg de maatschappelijk werkster: ‘Wat was er met Nan?’

‘Dat weet ik niet,’ zei Grace in alle eerlijkheid.

Op dat moment leek de maatschappelijk werkster genoegen te nemen met het antwoord, maar Grace werd nooit meer meegenomen voor een bezoek aan de oude vrouw. Daarvoor kreeg ze geen verklaring.

Lokvogel
titlepage.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_000.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_001.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_002.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_003.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_004.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_005.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_006.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_007.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_008.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_009.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_010.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_011.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_012.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_013.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_014.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_015.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_016.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_017.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_018.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_019.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_020.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_021.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_022.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_023.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_024.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_025.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_026.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_027.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_028.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_029.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_030.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_031.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_032.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_033.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_034.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_035.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_036.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_037.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_038.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_039.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_040.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_041.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_042.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_043.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_044.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_045.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_046.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_047.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_048.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_049.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_050.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_051.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_052.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_053.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_054.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_055.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_056.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_057.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_058.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_059.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_060.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_061.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_062.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_063.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_064.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_065.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_066.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_067.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_068.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_069.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_070.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_071.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_072.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_073.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_074.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_075.xhtml
awb - lokvogel-ebook_split_076.xhtml